Ralf Dekker
Na de Tweede Wereldoorlog waren de Verenigde Staten onder de indruk van – en bevreesd voor – de militaire kracht en organisatie van de Sovjet-Unie. Daar zou een in kleine eenheden verdeeld West-Europa nooit tegenop kunnen, was het oordeel. Er moest dus in Europa een supranationale organisatie komen met een sterke centrale autoriteit (de voorloper van de Europese Commissie) die zich zou ontfermen over de planning en organisatie van productiemiddelen die voor oorlogsvoering cruciaal zijn: kolen en staal.
De vorming van de EGKS betekende dat de zes deelnemende landen (Benelux, Frankrijk, Italië en (West-)Duitsland) op het gebied van kolen- en staalproductie soevereiniteit moesten inleveren. Dit was bovendien een voorwaarde om in aanmerking te komen voor het Amerikaanse Marshall-plan waarmee deze landen financieel werden ondersteund bij hun wederopbouw. Er is dus onder druk van de Amerikanen gewerkt aan een centralistisch opgezette supranationale structuur met een sterk centrum.
De zes EGKS-landen van 1951 verbreedden hun samenwerking (met andere economische terreinen, zoals landbouw) in 1957 tot de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Vervolgens kwamen er zeven uitbreidingsstappen, waarbij het aantal deelnemende landen in 2013 groeide van zes naar 28. Na het vertrek van het VK zijn dat er nog 27.
De EU wordt vaak gezien als een vrijhandelsunie, maar dat is het niet. Het is een douane-unie. Bij een douane-unie als de EU hoort gelijkvormigheid van de lidstaten. Dat betekent dat producten en diensten van de verschillende EU-lidstaten dezelfde kenmerken moeten hebben. Dit heet een ‘harmonisatiemodel’. De EU (lees: Commissie) schrijft gedetailleerd voor hoe producten en diensten er in alle lidstaten uit moeten zien. Dat vereist een sterke uitgebreide centrale bureaucratie. De dominante bemoeizucht van de Europese Commissie op alle denkbare terreinen van het landsbestuur is dus als het ware ingebakken.
Op veel beleidsterreinen beslist de EU met een ‘gekwalificeerde meerderheid’: 55% van de lidstaten en 65% van de bevolking. Op sommige gebieden is nog unanimiteit in de Raad van Ministers vereist, zoals bij Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB). Op dit moment wordt er onder andere door Nederland druk uitgeoefend om ook bij GBVB-onderwerpen, zoals de steun aan Oekraïne, meerderheidsbesluitvorming toe te passen. Landen als Hongarije en Slovakije verzetten zich daartegen.
De Europese Unie is door haar intensieve betrokkenheid bij Oost-Europese politieke ontwikkelingen – steun aan Oekraïne, sancties tegen Rusland, politieke onrust in Roemenië, Georgië, Moldavië – en haar verbondenheid met wereldwijde thema’s als migratie, energietransitie en digitale regulering, steeds meer een geopolitieke entiteit geworden.
Er zijn tegenwoordig steeds meer kritische geluiden te horen over de Europese Unie. Die zou te centralistisch zijn, te dominant naar de lidstaten en te weinig democratisch. De buitenlandse vertegenwoordiging vanuit de EU is via de persoon van Kaja Kallas zeer sterk anti-Russisch geprofileerd en escalatiegericht. De leiding van de EU heeft zich politiek en economisch zwaar gecommitteerd aan het project Oekraïne.
De EU als ‘vredesproject’ is steeds meer aan het verworden tot het tegendeel. Maar ook op economisch gebied kan de EU bepaald geen succes worden genoemd. Bijna alle landen binnen de EU zitten economisch in zwaar weer, het belangrijkste industrieland Duitsland is in recessie en de-industrialiseert. De euromunt is evenmin het succes geworden dat ervan werd verwacht.
Al met al is de EU een mislukt project waar steeds meer lidstaten last van hebben en zich tegen verzetten. In veel Europese landen is er een sterke onderstroom die zich afzet tegen de politieke status quo, zowel landelijk als op EU-niveau.
De NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie) is evenals de EU na de Tweede Wereldoorlog ontstaan als onderdeel van de nieuwe wereldorde. De NAVO was de militaire alliantie voor de bescherming van de westerse wereld tegen de Sovjet-Unie.
Het belangrijkste onderdeel van het NAVO-verdrag is Artikel 5. In dit artikel staat verwoord dat een aanval op één lidstaat een aanval op alle lidstaten is, waarmee collectieve verdediging is gegarandeerd. De essentie is dat de Verenigde Staten garant staan voor de verdediging bij een aanval op een van de lidstaten door Rusland. Het gaat hierbij dan vooral om de Amerikaanse ‘atoomparaplu’: de nucleaire afschrikking. De Verenigde Staten zijn daarmee met afstand de belangrijkste partij binnen de NAVO. Zij vormen daarvan financieel en militair ten minste 80%.
De NAVO is geen supranationale maar een intergouvernementele organisatie. Dat betekent dat er geen grote centrale autoriteit is. Beslissingen worden met unanimiteit genomen door de lidstaten. De NAVO heeft zelf ongeveer 1.300 mensen in dienst. De rest van het (veelal militaire) personeel (ordegrootte in totaal 3,4 miljoen) behoort bij een van de aangesloten landen. Ter vergelijking: de EU als supranationale organisatie heeft ongeveer 80.000 mensen in dienst die hiërarchisch rapporteren aan de Europese Commissie als hoogste autoriteit.
De ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991 was aanleiding voor ontbinding van het Warschaupact. In wezen was daarmee ook het bestaansrecht van de NAVO verdwenen. Deze verdragsorganisatie bleef echter bestaan en ging een rol spelen bij militaire acties als verlengstuk van de Amerikaanse internationale politiek.
De huidige spanningen in Oekraïne, waarbij een proxy-oorlog wordt uitgevochten tussen Amerika en Rusland, zijn de reden dat recentelijk Finland en Zweden tot de NAVO zijn toegetreden. Zij willen in het huidige klimaat graag gebruikmaken van de Amerikaanse atoomparaplu tegen Rusland.
Nu de Verenigde Staten zich steeds verder terug willen trekken uit Europa en daarmee ook enigszins uit het NAVO-verband, is de rol van de NAVO onduidelijker dan ooit. De afschrikkende kracht van Artikel 5 en de beschermende werking van de Amerikaanse atoomparaplu zijn in de huidige geopolitieke verhoudingen niet goed serieus te nemen. Een NAVO zonder Amerika is betekenisloos.
Er is een aanzienlijke overlap tussen de EU-lidstaten en de leden van de NAVO. Van de 26 EU-lidstaten zijn er 22 ook lid van de NAVO; Oostenrijk, Cyprus, Ierland en Malta zijn dat niet. Andersom zijn van de 32 NAVO-landen er negen geen lid van de EU (Albanië, Canada, IJsland, Montenegro, Noord-Macedonië, Noorwegen, Turkije, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten).
Waar in het verleden de EU en de NAVO gezien werden als twee volstrekt verschillende entiteiten, de één Europees en economisch en de ander Noord-Atlantisch en militair, is dat in de huidige tijd anders.
De EU meet zich internationaal steeds meer de status aan van een geopolitieke speler, waarbij Commissievoorzitter Ursula von der Leyen zich op internationale podia profileert als de leider van Europa. Bovendien worden allerlei EU-thema’s ingezet als internationale politieke drukmiddelen tot en met economische sancties aan toe.
Recentelijk is bovendien binnen de EU het project ‘ReArm Europe’ gestart, waarbij enorme fondsen worden vrijgemaakt om de Europese lidstaten zich intensief te laten bewapenen, en zo toe te werken naar een Europees leger. Gezien de onderlinge verschillen is dit een kansloze route.
Het lijkt erop dat zowel de EU als de NAVO voor hun bestaansrecht een externe vijand nodig hebben. Vrijwel vanzelfsprekend wordt ervan uitgegaan dat de Russische Federatie die rol vervult. Die moet bestreden worden met militaire middelen en met economische sancties. Als dit project mislukt vervalt de basis voor beide.
Alles is er daarom op gericht om alle beleid, inclusief de oorlog in Oekraïne, zo lang mogelijk te laten voortduren. Er is geen plan B. Komt tijd komt raad.
Opheffing en sloop zijn hier geboden.
– einde artikel –
Je las een Premium artikel uit Gezond Verstand
Volg ons op social media
Kijk en beluister Gezond Verstand via