F. van Rozendaal
Bevordering van de door Harari bejubelde technocratische dictatuur waar het WEF en aanhangsels van de VN voor ijveren, maakt bezinning op het thema ‘mensenrechten’ dringend noodzakelijk. Die bezinning moet beginnen met het besef dat de grondslag en de bijzondere status van het begrip ‘mensenrechten’ in strijd is met wat bovengenoemde instituties hopen te bereiken en te (h)erkennen dat in Nederland ieder beroep op juridische bescherming tegen een schending van deze mensenrechten – vooral sinds de wereldwijde ‘pandemie’-machtsgreep – blijft mislukken, met de massale en zeer verontrustende gevolgen van dien.
De filosofische grondslag van het begrip ‘mensenrechten’ is eeuwenlang gebaseerd geweest op de ideeën van het zogeheten ‘natuurrecht’. Mensen zouden geboren worden met bepaalde rechten, puur en alleen op grond van het feit dat ze mensen zijn. Dergelijke opvattingen kwam men tegen bij de Griekse Stoa-filosofen (vanaf 300 v. C.), bij Thomas van Aquino (1224-1274) en bij Hugo de Groot (1583-1645).
Dit natuurrecht is vervolgens de ingang geweest voor het door rechtsfilosofen vormgeven van de ‘natiestaat’. Het belangrijkste onderdeel daarvan zijn bepaalde vastgestelde criteria om nationale en internationale rechtsstructuren mee op hun waarde te testen. Een belangrijk criterium is een ethische wet: eerbied voor de mens. Ethiek heeft niet noodzakelijkerwijs een theologische oorsprong (wat overigens niet impliceert dat men niet vanuit ethiek tot een vorm van godsbewustzijn kan komen). Het ethische is als zodanig verbonden met menselijke waardigheid. Het gaat om de plaats van het individu in de gemeenschap.
De kern van de in 1948 uitgevaardigde Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) formuleert dit in Artikel 1: “Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.” En in Artikel 30: “Geen bepaling in deze Verklaring zal zodanig mogen worden uitgelegd, dat welke staat, groep of persoon dan ook daaraan enig recht kan ontlenen om iets te ondernemen, of handelingen van welke aard dan ook te verrichten, die vernietiging van een van de rechten en vrijheden, in deze Verklaring genoemd, ten doel hebben.”
Deze universele verklaring werd op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties goedgekeurd als “het gemeenschappelijk door alle volkeren en alle naties te bereiken ideaal”. Nederland stemde ook voor. Het is geen wettelijk bindend document, maar door het gebruik dat ervan werd gemaakt hebben de VN-leden het in feite rechtsgeldigheid verleend, waardoor men zich er in de praktijk en zowel bij binnen- als buitenlandse kwesties op kan beroepen.
De preambule (inleiding) van de UVRM zet uiteen wat de overwegingen zijn geweest om tot deze verklaring te komen. De preambule zegt onder meer: “Overwegende, dat erkenning van de inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld; overwegende, dat terzijdestelling van en minachting voor de rechten van de mens geleid hebben tot barbaarse handelingen, die het geweten van de mensheid geweld hebben aangedaan. (…) Overwegende, dat het van het hoogste belang is, dat de rechten van de mens beschermd worden door suprematie van het recht, opdat de mens niet gedwongen worde om in laatste instantie zijn toevlucht te nemen tot opstand tegen tirannie en onderdrukking.”
Met de hierboven genoemde overwegingen duidt de preambule op het aloude gewoonterecht om tegen een onderdrukkend regime, of een onrechtvaardige heerser, een verzetsbeweging te mogen organiseren. Opvallend en uitnodigend tot verdere bezinning zijn de uitdrukkingen: het ‘geweten van de mensheid’ en de ‘suprematie van het recht’.
Mensenrechten gaan dus over ‘pre-juridisch recht’: rechten die aan het juridisch recht voorafgaan. Deze rechten, die aan het gepositiveerde rechtssysteem voorafgaan, maken zelf geen deel uit van het positief recht. Het is veeleer een norm die aan het positief recht wordt gesteld en waarmee het op zijn rechtvaardigheidsgehalte kan worden getoetst. Zonder zo’n norm zou het niet meer mogelijk zijn enige wet of enig rechtssysteem als onrechtvaardig te kwalificeren. Dan verliezen alle protesten tegen rechtsschending, onderdrukking, discriminatie, enzovoort, hun zin, en verliest het begrip ‘morele verantwoording’ zijn fundament.
Recente verklaringen hierover (zoals ook de bovengenoemde UVRM) geven aan de rechtsspraak een metafysisch-ethische dimensie. Wanneer er wordt gesproken over de inherente waardigheid van de mens als bron van onvervreemdbare rechten, dan komt het ‘wezen’ van de mens ter sprake (met een ‘geweten’) en dan wordt in dat wezen zelf de grondslag gezien van het recht. Blijft de vraag waaraan de mens die inherente waardigheid dan wel te danken heeft. Uit alle context van voorafgaand filosofisch denken (inclusief eeuwenoude wijsheden vanuit de Griekse filosofie, Oosterse inzichten en de wereldreligies) en de nog steeds groeiende inzichten over mensenrechten, blijkt het antwoord te zijn: vrijheid! Daarom worden uitdrukkingen als ‘eerbied voor de waardigheid van de mens’ en ‘eerbied voor de menselijke vrijheid’ als synoniemen gebruikt. Die vrijheid is het aangeboren recht van ieder mens. Die individuele vrijheid mag uitsluitend in uitzonderlijke gevallen beperkt worden ter wille van de gezamenlijke vrijheid.
Het in de context van deze fundamentele rechten expliciet benoemen van de mens als een wezen met een ‘geweten’, erkent dat het unieke van de mens gelegen is in een innerlijk besef van goed en kwaad. Het geweten als de stem van het goede in de mens, of in metaforische zin: ‘een engel die goed advies geeft’. Dit sluit in bredere zin naadloos aan bij ‘de ziel van de mens’, met ‘gevoel’ en ‘wil’ en vooral ‘bewustzijn’, vanuit zijn/haar bron van zijn. Deze stem van het menselijk geweten spreekt in toenemende mate en steeds luider in het huidige tijdsgewricht vol misleiding en onderdrukking. Het doorziet de leugens en propaganda geproduceerd door de machthebbers meer en meer als dom en tegenstrijdig en van lachwekkend tot aan uiterst misdadig. Er is een toenemende bewustwording van wat er nog meer niet klopt, zoals de klimaat-hoax, het desastreuze migratiebeleid en de toenemende oorlogszucht. Juist dit beroep doen op onze onvervreemdbare mensenrechten raakt de misdadige kern van het doel en handelen van de machthebbers: de mensheid slaafs en ondergeschikt maken aan de machines en algoritmen die ze hanteren. De steeds luider klinkende stem van verzet raakt de zwakke plek van de machthebbers.
Mensenrechten zijn ook in de Nederlandse Grondwet terug te vinden, zoals het recht op gelijkheid, de vrijheden van godsdienst of levensovertuiging, de vrijheid van het openbaren van gedachten of gevoelens en de onaantastbaarheid van het lichaam. Echter, het venijn zit hem in de staart, namelijk in een saboterende toevoeging (in 1983) aan artikel 120, die luidt: ‘De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.’
De rechterlijke macht wordt hierdoor voor grondrechtentoetsing ontkracht en dat is compleet in strijd met de basisregel vanuit onze rechtsstaat, de Trias Politica: de scheiding van de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht. Deze machten behoren onafhankelijk van elkaar te functioneren en houden elkaar op die manier in evenwicht, ook indachtig de ervaring: ‘macht corrumpeert’. Zonder deze scheiding komt de absolute macht uiteindelijk in handen van de uitvoerende macht, omdat die beschikt over de machtsmiddelen. Voor juridische bescherming tegen mensenrechtenschending is de weg dan afgesneden. Nederland is daardoor een buitenbeentje geworden in een wereld waarin de meeste landen daarin normaliter wel voorzien, veelal door middel van een Constitutioneel Hof.
Resumerend blijkt dat de basisvereiste, zoals benoemd in de preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: “Het is van het hoogste belang dat de rechten van de mens beschermd worden door de suprematie van het Recht”, door Nederland volledig onderuit is gehaald. Hierdoor komt het vervolg van het citaat: “opdat de mens niet gedwongen worde om in laatste instantie zijn toevlucht te nemen tot opstand tegen tirannie en onderdrukking”, in een ander en eventueel dreigend daglicht te staan.
– einde artikel –
Je las een Premium artikel uit Gezond Verstand
Volg ons op social media
Kijk en beluister Gezond Verstand via