Jeroen van den Berg
De GAO constateerde dat zowel Lockheed Martin als Pratt & Whitney (ontwerper/producent van de F-35 en diens F135-motor) structureel te laat bleven leveren. In 2024 rolde Lockheed Martin 110 toestellen uit, maar die kwamen gemiddeld bijna 250 dagen later dan gepland. Toch betaalde de Amerikaanse overheid de bedrijven honderden miljoenen dollars aan bonussen die juist bedoeld waren om tijdige levering te stimuleren. Het effect was averechts; door de manier waarop het bonussysteem was ingericht konden de fabrikanten hun toestellen zelfs tot zestig dagen te laat opleveren en desondanks een deel van de premie opstrijken. Voor de luchtmacht betekent dit dat piloten en technici steeds vaker met een toestel werken dat niet inzetbaar is, dat ingewikkeld onderhoud vereist en waarvan de ooit beloofde technologische voorsprong is verdampt.
Terwijl het Westen worstelt met de F-35, halen rivalen het toestel letterlijk in. China presenteerde begin 2025 al prototypen van zesde generatie-straaljagers, een technologische sprong die de VS decennialang exclusief dacht te beheersen. De Chinese luchtmacht beschikt daarnaast over een breed arsenaal aan hypersonische wapens en moderne toestellen, zoals de J-20 Mighty Dragon, die steeds verder opgewaardeerd wordt met nieuwe sensoren en bewapening. Ook Rusland heeft grote innovaties doorgevoerd. Hun Su-57 wordt continu doorontwikkeld en uitgerust met technologie die de Amerikanen pas hopen te implementeren in de nieuwere versie van de F-35. Rusland werkt bovendien nauw samen met China en India qua luchtvaartprojecten en technologie-uitwisseling, waardoor hun interoperabiliteit toeneemt en ze sneller kunnen vernieuwen. Onafhankelijke rapporten tonen aan dat Washington niet in staat is om de huidige generatie wapensystemen adequaat te produceren.
Russische straaljagers en strategische vliegtuigen hebben de afgelopen jaren geregeld laten zien dat zij een aanzienlijk groter bereik hebben dan hun westerse tegenhangers. Daarbij speelt met name de Tupolev Tu-160 ‘White Swan’ een grote rol; dit is een supersonische strategische bommenwerper die in staat is om zonder bijtanken afstanden tot circa 12.000 kilometer te overbruggen. Tijdens staatsbezoeken of militaire demonstraties wordt dit toestel vaak ingezet om te onderstrepen dat Rusland over een luchtmacht beschikt die autonoom kan opereren, zonder afhankelijkheid van luchtverzorging of buitenlandse bases. Ook de eerdergenoemde nieuwste Russische straaljager, de Su-57, is een toestel met een grote actieradius. Dankzij efficiëntere motoren en de mogelijkheid tot zogenoemde ‘supercruise’ kan het vliegtuig langere tijd op hoge snelheid vliegen zonder buitensporig brandstofverbruik. Moskou benadrukt juist op die momenten dat deze toestellen in staat zijn om Poetin of hooggeplaatste delegaties te vergezellen tijdens reizen of oefeningen, zonder tussentijds bijtanken. Dit contrasteert scherp met de F-35, die door zijn ontwerp en brandstofcapaciteit afhankelijk is van een uitgebreid netwerk van tankers en onderhoud.
De hardnekkige problemen rond de F-35 zijn geen incident. Ze zijn het gevolg van de logica van het Amerikaanse militair-industrieel complex. Grote defensiebedrijven als Lockheed Martin, Northrop Grumman en Raytheon verdelen miljardencontracten onder elkaar, terwijl het Congres weinig grip heeft op kostenbeheersing. Het systeem werkt in zekere zin als een politieke verdelingsmachine. Productiefaciliteiten van de F-35 zijn verspreid over bijna alle Amerikaanse staten, zodat geen enkele senator of afgevaardigde belang heeft bij het afblazen van het project. Werkgelegenheid en lokale economische voordelen zorgen voor politieke steun, zelfs als het project in militair opzicht weinig oplevert.
De voormalige president Dwight D. Eisenhower herkende dit mechanisme al vroeg. In zijn beroemde afscheidsspeech van 1961 waarschuwde hij voor de groeiende macht van het militair-industrieel complex. Hij sprak oorspronkelijk over het “military–industrial–congressional complex”. Hij wilde daarmee benadrukken dat niet alleen de wapenindustrie en het leger, maar ook het Congres (met zijn rol in budgetten en lobby’s) deel uitmaakten van dit machtige netwerk. Zijn adviseurs raadden hem echter aan het woord ‘congressional’ te schrappen, omdat dit te confronterend zou zijn richting het parlement. Zo werd het uiteindelijk de kortere en bekendere term ‘military–industrial complex’ (MIC). Eisenhower, zelf een voormalig generaal, vreesde dat de verwevenheid van defensie-industrie, politiek en leger het Amerikaanse beleid zou corrumperen en zou leiden tot verspilling en oorlogszucht. Zijn waarschuwing klinkt vandaag luider dan ooit. De F-35 laat precies zien hoe een defensieproject verandert in een doel op zich: niet langer een middel om militaire slagkracht te vergroten, maar een politiek instrument om industrie, banen en geldverdeling in stand te houden.
Het Amerikaanse militair-industrieel complex schept een voedingsbodem voor corruptie, doordat belangen van industrie, politiek en leger voortdurend door elkaar lopen. Contracten worden vaak niet gegund op basis van efficiëntie of kwaliteit, maar via lobbywerk, draaideurconstructies en politieke steun die bedrijven veiligstellen. Generaals die met pensioen gaan belanden geregeld in de bestuurskamers van wapenfabrikanten, terwijl politici afhankelijk zijn van donaties en banen in hun kiesdistricten. Zo ontstaat een systeem waarin verspilling wordt beloond en falen wordt verhuld. Niet militaire noodzaak, maar financiële en electorale belangen bepalen uiteindelijk welke wapens worden gebouwd en hoe lang programma’s blijven doorlopen.
Ook Nederland werd diep in dit web van belangen gezogen. Ons land besloot in 2002 al deel te nemen aan het Joint Strike Fighter-programma (JSF). De beslissing viel in een tijd van politieke omwentelingen. De LPF kwam onverwacht in een regeringspositie. Binnen de nieuwe coalitie van CDA, VVD en LPF werd de aanschaf van de JSF een heet hangijzer. Pim Fortuyn zelf had zich sceptisch getoond over de deal, vooral vanwege de hoge kosten en het afhankelijk maken van Nederland van Amerikaanse defensiepolitiek. Hij werd voornamelijk om deze reden vermoord. Onder grote druk van de wapenlobby besloot Nederland door te zetten, met als argument dat deelname aan het programma duizenden banen zou opleveren in de luchtvaartindustrie. Bedrijven als Fokker en Stork zouden meeprofiteren van onderdelenproductie. Maar net als in de VS, gold ook hier dat het werkgelegenheidsargument zwaarder woog dan de vraag of het vliegtuig daadwerkelijk betrouwbaar en geschikt voor de Nederlandse luchtmacht was.
In de jaren daarna bleek keer op keer dat de kosten hoger uitvielen, dat het onderhoud peperduur was en dat de F-35 kampte met veel technische mankementen. Toch bleef Nederland zich aan het project vastklampen, deels omdat uitstappen inmiddels zowel politiek als financieel vrijwel onmogelijk was geworden. Elke vertraging of kostenstijging werd met veel moeite verdedigd door ministers en staatssecretarissen, die zich verscholen achter het argument van internationale samenwerking en economische voordelen. Inmiddels staat de Koninklijke Luchtmacht met het toestel op de basis, maar de belofte van een betaalbare, breed inzetbare opvolger van de F-16 is niet ingelost.
De F-35 is daarmee een symbool geworden van een systeem waarin economische belangen, lobbykracht en politieke afhankelijkheid zwaarder wegen dan militaire effectiviteit of strategische rationaliteit. Nederland is meegezogen in wat de VS gevangenhoudt. Wie kritiek levert op het toestel, levert indirect kritiek op een veel groter systeem dat zichzelf in stand houdt, waardoor de problemen moeilijk te doorbreken zijn. Er zijn inmiddels simpelweg te veel mensen die hun carrière, inkomen of politieke steun aan het project hebben verbonden.
De VS riskeert met de F-35 datgene wat het wilde voorkomen: achterstand ten opzichte van rivalen. Westerse vazallen verspillen miljarden aan een toestel dat eerder als zorgenkind dan als paradepaardje moet worden gezien. Men betaalt voor een illusie van superioriteit, die steeds harder wordt ondermijnd door de werkelijkheid. Alles draait uiteindelijk om betrouwbaarheid: niet om de meest indrukwekkende technische specificaties op papier, maar om het aantal vliegtuigen dat daadwerkelijk inzetbaar is, de snelheid waarmee onderhoud kan worden uitgevoerd en het vertrouwen dat commandanten mogen hebben in hun middelen.
– einde artikel –
Je las een Premium artikel uit Gezond Verstand
Volg ons op social media
Kijk en beluister Gezond Verstand via